Op deze pagina vindt u meer informatie over de onderzoeksprogramma’s op het gebied van COVID-19
Lopend onderzoek
Verpleeg- en verzorgingshuisbewoners zijn door hun hoge leeftijd in combinatie met hoge ziektelast extra kwetsbaar voor infectieziekten. Dit geldt ook voor cliënten in intramurale instellingen voor gehandicaptenzorg. Het belang van infectiepreventie in zorginstellingen wordt al jaren onder de aandacht gebracht. De coronapandemie heeft ook laten zien dat een infectieziekte een grote impact kan hebben op bewoners van langdurige zorginstellingen en heeft daarmee het belang van infectiepreventie zichtbaarder gemaakt.
De GGD vervult een belangrijke rol bij de preventie, het bestrijden en het opsporen van infectieziekten. Na een melding onderzoekt de GGD de besmettingsbron en adviseert over het nemen van maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen. Zorginstellingen zijn echter zelf verantwoordelijk voor het infectiepreventiebeleid. Al voor aanvang van de coronapandemie bleken er grote verschillen te zijn in het waarborgen van infectiepreventie binnen zorginstellingen. Dit is mede afhankelijk van in welke mate zorginstellingen in infectiepreventie investeren. Tijdens de coronapandemie werd duidelijk dat sommige zorginstellingen grote uitbraken of vaker uitbraken hadden, wat mogelijk te maken heeft met de verschillen in uitvoering van het infectiepreventiebeleid. Het is echter onduidelijk in hoeverre de uitvoering van het infectiepreventiebeleid per instelling verschilt, wat het belang van onderzoek hiernaar onderstreept.
In deze studie onderzoeken we of aspecten van het infectiepreventiebeleid van intramurale zorginstellingen samenhangen met verschillen in het aantal COVID-19 meldingen en clusters onder bewoners en medewerkers gedurende de tweede golf van de coronapandemie (juli 2020 – januari 2021) in West-Brabant.
Om COVID-19 besmettingen binnen een zorginstelling in kaart te brengen, kijken we naar de meldingen van COVID-19 besmettingen en clusters in HPZone binnen de genoemde periode. Daarnaast brengen we informatie over aspecten van infectiepreventiebeleid in kaart die naar aanleiding van Bron- en Contactonderzoek zijn geregistreerd in HPZone bij betreffende COVID-19 casussen. Voorbeelden van aspecten van infectiepreventiebeleid zijn het dragen van mondkapjes of handschoenen, en niet werken met klachten. Ter verrijking van de verzamelde data uit het dossieronderzoek worden korte gestructureerde telefonische interviews afgenomen bij alle koepels van zorginstellingen in West-Brabant.
De resultaten van het onderzoek kunnen aanknopingspunten bieden voor landelijk beleid en voor zorginstellingen zelf ten behoeve van kwalitatief goed infectiepreventiebeleid, met het oog op toekomstige uitbraken van infectieziekten.
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Dymphie Mioch, Senior Onderzoeker, Epidemiologie GGD West-Brabant; Lieke Raaijmakers, Senior Onderzoeker, Epidemiologie GGD West-Brabant; Manon Leemans, Junior Onderzoeker, Epidemiologie GGD West-Brabant; Annabel Breeman, Deskundige Infectiepreventie, Infectieziektebestrijding GGD West-Brabant. Het onderzoek wordt vanuit AMPHI begeleid door Ellen van Jaarsveld. Het onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door financiële steun van RIVM regio gelden.
Het is de taak van de GGD om de gezondheid van de bevolking te bewaken, bevorderen en te beschermen. Daarbij heeft de GGD speciale aandacht voor kwetsbare groepen. In het geval van een ramp of crisis (waar een pandemie toegerekend kan worden) komt hier aanvullend een taak bij: het psychosociale hulp (PSH) proces, waarbij de GGD monitort of het aanbod dat er is, de mensen bereikt die psychosociale ondersteuning nodig hebben als gevolg van de ramp of crisis. Het is belangrijk om te inventariseren of mensen die een COVID-19 besmetting hebben doorgemaakt (extra) ondersteuningsbehoefte hebben. In het kader van het PSH-proces kunnen dit verschillende dingen zijn: emotionele en sociale steun, praktische hulp, informatie, zorg etc.
Om in beeld te brengen of positief getesten mensen (extra) ondersteuningsbehoefte hebben, hebben GGD Noord- en Oost-Gelderland en GGD Gelderland-Midden in de periode oktober – december 2020 positief geteste mensen benaderd met behulp van een vragenlijst. Na drie, zes en twaalf maanden zijn dezelfde mensen opnieuw benaderd. In de vragenlijsten zijn – naast de genoemde ondersteuningsbehoefte – verschillende thema’s aan de orde gekomen. We hebben mentale gezondheid, de aanwezigheid van restklachten en de impact hiervan op het dagelijks functioneren nagevraagd, maar ook zijn vragen opgenomen over het draagvlak voor de geldende landelijke maatregelen. Een aantal onderwerpen zijn een maal uitgevraagd omdat dit op dat moment actueel was. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over vaccinatiebereidheid, stigmatisering en het al dan niet houden aan de thuisisolatieperiode en het gebruik van de Coronamelder-app.
Ziekenhuis Rijnstate heeft in dezelfde periode opgenomen en ontslagen coronapatiënten (zowel op de reguliere afdelingen als de IC) op drie momenten een vragenlijst voorgelegd.
Tussen de vragenlijsten van de GGD’en en het ziekenhuis zit de nodige overlap. Dit maakt het mogelijk om de onderzoeksvraag: “Hoe staat het met de mentale en fysieke gezondheid van mensen op korte en langere termijn na een COVID-19 besmetting , en speelt de ernst van de besmetting (met al dan niet een ziekenhuisopname) hierin een rol?” te beantwoorden. De resultaten van het onderzoek ondersteunen de GGD’en bij de invulling van hun rol in het PSH-proces. In het najaar van 2022 zijn de resultaten bekend.
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een onderzoeker van GGD NOG of GGD Gelderland-Midden. Het onderzoek wordt vanuit de GGD’en door Eline van ’t Hoff en Fieke Raaijmakers en AMPHI door Ellen van Jaarveld begeleid. Het onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door financiële steun van RIVM regio gelden.
Om de transmissie van COVID-19 te voorkomen, zijn isolatie van geïdentificeerde gevallen en het traceren en in quarantaine plaatsen van contacten in veel landen gebruikt als een belangrijke niet-farmaceutische interventie. De doeltreffendheid van de tracering van contacten kan worden beperkt door een lage naleving van de quarantaine. Tijdens de COVID-19-pandemie zijn studies uitgevoerd om de psychologische gevolgen van quarantaine te begrijpen. De impact van de psychologische gezondheid op de naleving is echter onvoldoende bestudeerd. Om een goede naleving van de quarantaine te bevorderen, is onderzoek nodig naar de rol van de mentale gezondheid op de naleving van de quarantaine.
Het doel van deze studie is om de associatie van mentale gezondheid met de naleving van quarantaine te onderzoeken bij mensen die het advies hebben gekregen om in quarantaine te gaan vanwege COVID-19.
Dit wordt gedaan met een prospectief observationeel cross-sectioneel onderzoeksdesign van februari tot juni 2022.
De studiepopulatie bestaat uit inwoners van GGD Twente, die in nauw contact zijn geweest met een persoon die positief getest is op COVID-19, en daarom een quarantaine advies hebben gekregen. Een proefpersoon moet ≥ 18 jaar zijn om deel te nemen aan het onderzoek.
De uitkomstvariabele is de naleving van quarantainemaatregelen. Dit wordt onderzocht met een expert-reviewed vragenlijst die ontwikkeld is voor deze studie. De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn mentale gezondheid, gemeten door de parameters symptomen van angst, depressie, eenzaamheid en tevredenheid met leven. De andere onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn: gender, leeftijd, financiële verliezen, werkloosheid, opleidingsniveau, relatiestatus, duur van quarantaine en type contact.
Deelnemers aan deze studie zullen één vragenlijst ontvangen om aan de studie deel te nemen. De resultaten van dit onderzoek zullen helpen bij het zoeken naar betere ondersteuning voor mensen die in quarantaine moeten om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen.
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Marije Boxhoorn, werkzaam bij GGD Twente als Sociaal verpleegkundige infectieziekte bestrijding en Coördinator Bron- en contactonderzoek. Het onderzoek wordt vanuit AMPHI begeleid door Jeannine Hautvast.
Met de COVID uitbraak hebben we gemerkt dat veel werk in de infectiebestrijding nog handmatig gaat en veel tijd kost. Contacten, locaties, indexen moeten allemaal in beeld worden gebracht om te trachten de uitbraak in te dammen en een verdere verspreiding te voorkomen. Geconfronteerd met dit probleem hebben de onderzoekers de kans gehad om een systeem te ontwikkelen waarmee de burger de GGD kon helpen. De burger kon zelf voor het gesprek diverse vragen invullen waarmee de GGD al voor een groot deel het BCO werk gedaan kreeg door de index. Maar om te onderzoeken of deze manier van werken écht waarde toevoegt voor de infectieziektebestrijding en leidt tot een weerbaardere en toekomstbestendige infectieziektebestrijding, gaan we in dit onderzoek kijken of deze manier van werken leidt tot betere uitkomsten.
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Daan Vermeulen (aios IZB), Stijn Raven (arts M&G IZB) GGD regio Utrecht. Het onderzoek wordt vanuit AMPHI begeleid door Jeannine Hautvast en Ellen van Jaarsveld. Het onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door financiële steun van RIVM regio gelden.
Afgerond onderzoek
In Nederland verblijven 400.000 Midden- en Oost Europese arbeidsmigranten in door crowding gekenmerkte werk- en leefomstandigheden. Welke rol speelt dit in het risico op blootstelling aan en overdracht van SARS-CoV-2?
We onderzochten via retrospectief GGD-dossieronderzoek de relatie tussen het zijn van een (in gedeelde woonvorm levende) MOE-arbeidsmigrant en SARS-CoV-2 expositie- en transmissie risicofactoren (ETR’s).
De werkvloer bleek een plausibele plaats voor blootstelling aan en overdracht van SARS-CoV-2, maar dit risico was gelijk voor alle werknemers. MOE-arbeidsmigranten vormen en lopen een lager risico in hun gemeenschap dan autochtone werknemers; ze vormen echter een hoger algemeen transmissierisico doordat ze het testen langer uitstellen. Wanneer ze wonen in een gedeelde woonomgeving hadden ze significant vaker een hoog aantal huishoudelijke contacten en vaker een collega-huisgenoot als hun bron.
Publiek gezondheidszorg beleid moet gericht zijn op borging van een veilige werkomgeving voor alle werknemers, op het terugdringen van testdelay voor MOE-arbeidsmigranten en op verbetering van mogelijkheden tot isolatie voor mensen in een gedeelde woonvorm.
Resultaten
Artikel: Central and Eastern European migrant worker status, co-living situation and SARS-CoV-2 exposure and transmission risk
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Laura Boogaard, Arts Maatschappij en Gezondheid i.o. GGD Gelderland-Zuid, begeleid door Jeannine Hautvast, Aura Timen en Ellen van Jaarsveld van AMPHI.
De ernst van symptomen van een COVID-19 infectie variëren sterk tussen patiënten. Na de acute fase van een COVID-19 infectie rapporteert een deel van de patiënten aanhoudende klachten. Huidige onderzoeken richten zich met name op patiënten met een ernstig ziektebeloop die in het ziekenhuis worden opgenomen, terwijl veel minder onderzoek wordt gedaan naar de veel grotere groep patiënten met een milder ziektebeloop die uitsluitend extramuraal wordt behandeld.
In dit onderzoek werd op systematische wijze literatuur gezocht waarin informatie staat beschreven over de aard en de frequentie van aanhoudende klachten bij patiënten met een milde COVID-19 infectie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen post-acute symptomen (klachten die aanhouden na 3 weken) en long-COVID (klachten die aanhouden na 3 maanden sinds de initiële symptomen). In totaal werden 9 relevante artikelen gevonden (search uitgevoerd op 2 februari 2021). Zowel kwantitatieve studies, kwalitatieve studies, klinische lessen en case reports werden geïncludeerd.
De frequentie van aanhoudende klachten varieerde tussen de 10 en 35%. De klachten kunnen worden onderverdeeld in fysieke, mentale en sociale symptomen. Vermoeidheid was het meest beschreven symptoom. Daarnaast worden ook kortademigheid, hoesten, pijn op de borst, hoofdpijn, angst gevoelens, depressieve symptomen, geheugen problemen en verminderde reuk frequent gerapporteerd. Ook werd gevonden dat de aanhoudende klachten grote negatieve consequenties kunnen hebben voor werk en dagelijks functioneren. De wetenschappelijke kwaliteit van de geïncludeerde artikelen echter was middelmatig en met name de informatie over symptomen die aanhouden na 3 maanden was nog beperkt, omdat dit onderzoek begin 2021 werd uitgevoerd.
Concluderend: er zijn aanwijzingen dat een derde van patiënten met een milde COVID-19 infectie aanhoudende klachten ervaart na 3 weken (post-acute symptomen). Er zijn echter te weinig onderzoeksresultaten om iets te kunnen concluderen over aanhoudende klachten na 3 maanden (long-COVID). Om zorgprofessionals te ondersteunen in het begeleiden van patiënten met long-COVID is onderzoek nodig naar aanhoudende klachten na 3 maanden bij patiënten met een milde infectie, waarbij resultaten worden afgezet tegen goede referentie waarden met betrekking tot het voorkomen van de klachten in de algemene populatie.
Resultaten
Artikel: Post-acute and long-COVID-19 symptoms in patients with mild diseases: a systematic review
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek is uitgevoerd door Sophie van Kessel, Studente Biomedische Wetenschappen, in samenwerking met Tim Olde Hartman, Peter Lucassen (beiden afdeling Eerstelijnsgeneeskunde , Radboudumc) en Ellen van Jaarsveld (AMPHI, Radboudumc).
De COco-studie is een prospectieve cohort studie naar SARS-CoV-2 antistoffen (seroprevalentie) bij kappers en horecapersoneel. Het doel van de studie is de verspreiding van COVID-19 onder mensen in deze niet-medische contactberoepen in West-Brabant in 2020-2021 te onderzoeken. Er werden 497 deelnemers geïncludeerd. Dit cohort werd een jaar gevolgd, waarbij 4 keer bloed werd afgenomen (N=344 bij 4e meting) om de SARS-CoV-2 antistoffen te meten. Daarnaast werden 3 online vragenlijsten afgenomen: een uitgebreide lijst bij de start van de studie om de achtergrondkenmerken van de deelnemers in kaart te brengen, wekelijkse vragenlijsten om informatie op te halen over gezondheidsklachten en werkomstandigheden, en 1x per 3 maanden werd de wekelijkse vragenlijst uitgebreid met vragen over risico op besmetting buiten het werk (bijv. tijdens uitgaan, thuis, op reis).
Eerste resultaten laten zien dat bij de eerste bloedafname in juni/juli 2020 werknemers in de horeca significant vaker antistoffen hadden in vergelijking met kappers, respectievelijk 14,2% en 8,0%. De seroprevalentie bij kappers was gelijk aan de seroprevalentie bij de algemene bevolking. Deze data suggereren dat mensen werkzaam in de horeca meer risico lopen om blootgesteld te worden aan het SARS-CoV-2 virus dan kappers. Het advies aan o.a. bestuurders en beleidsmedewerkers is om alert te zijn op preventieve maatregelen om de transmissie van het virus in de horeca tegen te gaan.
In de toekomst zullen meer resultaten uit de COco-studie volgen. In een volgend artikel laten we de ontwikkeling van antistoffen gedurende het jaar zien. Factoren als ernst van de klachten en de hoogte van de antistoffen afgezet tegen de tijd tussen de positieve PCR en de positieve antistoffentest worden hierin ook meegenomen. In verdere analyses van de longitudinale data zullen we verdiepend de transmissie van SARS-CoV-2 bij horecapersoneel en kappers evalueren, waarbij we bijvoorbeeld ook het gedrag buiten het werk zullen meenemen om in te schatten wat het verhoogde risico tijdens werk is geweest.
Resultaten
Artikel: SARS-CoV-2 antibodies in employees working in non-medical contact-intensive professions in the Netherlands: Baseline data from the prospective COco-study
Betrokken medewerkers
Contactpersoon voor dit onderzoek is Dymphie Mioch, werkzaam als onderzoeker bij GGD West-Brabant. Het onderzoek wordt vanuit AMPHI begeleid door Ellen van Jaarsveld. Dit onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door financiële steun van RIVM regio gelden.